zaterdag 12 maart 2011

Hévízre (turn, turn, turn).


Een eerste trein heen en een laatste trein terug, dezelfde dag nog. Mijn zus Ellen was enkele dagen op bezoek, dus ik dacht te profiteren van de gelegenheid en van haar euro’s om eens buiten de stadsmuren te komen. Hévíz werd ons aangeraden vanuit verschillende hoeken: een vulkanisch meer, het grootste / op één na grootste van Europa. De belofte van avontuur, ongerepte natuur... en de realiteit van een uitgebreid wellnesscomplex voor tachtigjarigen. (‘s Zomers verschuift de gemiddelde leeftijd echter, omgekeerd evenredig met de buitentemperatuur) 
Haar bezoek markeert een keerpunt. Want wanneer over twee dagen mijn zus weer naar Belgie zal vliegen, breekt voor mij een tijdperk van werk en meer financiele zekerheid aan.  Dan zal mijn verblijf in Hongarije toch alvast iets concreets hebben opgeleverd. Aan zo’n bewijs heb ik steeds meer behoefte. Bovendien, te lang zonder werk zitten in een vreemd land helpt de ontvreemding ook niet echt vooruit.
Sloeg de bestemming enigszins tegen, dan deed de treinreis naar Hévíz dat geenszins. De zon scheen me wakker toen het voorbijglijdende landschap het dorpsstation van Balatonvilágos onthulde, en meteen erna: het meer. Balaton, de oevers met ijsschotsen afgebakend, in de blakende zon. Er was een dam in mijn droom geopend en de de wereld die door het raam naar binnen scheen vermengde zich er zacht gutsend mee.
Ik herkende deze droom. Het was dezelfde die ik jaren geleden had gehad, voor het eerst toen ik zeventien was. Los te zweven in een onbekend land, en je heerlijk soezend thuis te voelen in dat onbekende. Samen met enkele vrienden hadden we een huisje gehuurd in het zuiden van Frankrijk. We keerden met de TGV terug vanuit Valence, het was de reis die onze jaren in het middelbaar afsloot. Ingeslapen op de zetel, temidden een berg jassen en rugzakken haast onopgemerkt door voorbijgangers in het gangpad, werd ik gewekt door priemend zonlicht, en in het tegenlicht zag ik mijn vrienden kaarten. Hoe banaal het beeld mag lijken, voor het eerst zover ik me kan herinneren kon het me helemaal niet schelen hoe laat het was en hoe lang alles duurde. The Byrds, uit de koptelefoon van het meisje dat op de zetel naast me inslaapt, als soundtrack. Het zonlicht goot in me binnen als een drug, en ik voelde dat er een mooi hoofdstuk in m’n leven op afsluiten stond. Ik keek uit naar de toekomst.
Mijn zus slaapt op onze jassen en rugzakken, haar mond hangt open. Ik veeg het prut uit mijn ogen en kijk naar buiten. Terwijl het Balatonmeer voorbij glijdt in tegenlicht, komt de tijd zichzelf weer lieflijk aan me bekend maken. Er staat iets te gebeuren. Iets sluit zich af, en het is mooi geweest.