Als Belg die een half jaar geleden naar Hongarije verhuisde, merkte ik gauw dat ik door de locals ingedeeld werd in de groep külföldiek. De buitenlanders. De expats, de hippe westerlingen, één van de ventjes die met hun mac op café gaat zitten, goed voor de economie. Maar geen magyar. Ik heb sinds mijn aankomst in Budapest een grote behoefte ondervonden om me te integreren, de taal machtig te worden, te verhongaarsen. Ik heb al heel wat rare blikken te slikken gekregen wanneer ik een gepassioneerd betoog afsteek over mijn verlangen naar magyarisation. Külföldiek vinden dat ik overdrijf, en de magyarok praten liever Engels met me.
Hongaren zijn een trots volk, en met reden: ze hebben een hoofdstad met prachtige gebouwen, een complexe geschiedenis, briljante historische figuren, een rijke visuele én literaire cultuur met diepe, diepe wortels. Gemiddeld in elke twee zinnen hoor je een Hongaar wel het woord ‘magyar’ vermelden. Waarom heb ik me nooit zo Belg gevoeld? Ik denk aan de vele keren wanneer ik me eerst als Belg, en om te verduidelijken als Vlaming voorstel - met een zekere schaamte omwille van de separatistische bijklank (hoewel die bijklank hier in Budapest niet eens hoorbaar is). Terwijl ik eigenlijk liever met Brussel geassocieerd word.
Natuurlijk zal ik me de cultuur nooit volledig eigen maken. “Je kan de jongen uit het dorp halen, maar het dorp nooit uit de jongen.” Eén of ander soortgelijk spreekwoord is in elk geval van toepassing. Maar het lijkt wel of ik zelf de enige ben die mijn snel-integratie echt aanmoedigt. Moet ik mezelf vragen stellen bij dit verlangen? Is dit dan geen verlangen dat elke buitenlander in een ander land ervaart? Is het dat van een Belg, die een problematische nationaliteit achter zich wil laten? Of gewoon de melancholie van iemand die ver van huis is en ergens bij wil horen?
Op de demonstratie tegen de omstreden mediawet - want ik wil vrijheid van meningsuiting in mijn Hongarije - stelt mijn bejaarde vriend Mihály me voor aan een Bruxelloise. Een ravissant exemplaar bovendien. Alicia heeft een Spaanse vader en een Hongaarse moeder, terwijl ze in Brussel geboren en getogen is. Ze is een week geleden naar Budapest verhuisd om haar Hongaarse roots te leren kennen. Enkele dagen later nodig ik haar uit op een evenement, waar ook Mihály opnieuw aanwezig is. Alicia praat vlot Hongaars met hem - van haar moeder meegekregen. Sporadisch versta ik enkele woorden, hier en daar een volledige zin van hun steeds meer gepassioneerde conversatie. Plots slaat hun gesprek om in verbazing: “Echt?!” “Tényleg?!”. Vooral de vraagtekens en uitroeptekens zijn hoorbaar. Ze kijken elkaar in de ogen, en er stromen dikke tranen over Alicia’s wangen. Mihály neemt haar stevig vast. Alicia’s grootvader was een held tijdens de revolutie van 1956, gestorven in het verzet. Mihály kende hem. De rest van de avond vullen ze met gesprekken, stiltes en meer tranen. Meer en meer gebruikt Alicia het woord ‘magyar’ in haar zinnen. Er hangt melancholie in de lucht, en het verbaast me hoe kort geleden vijftig jaar is.
Ik ben zwijgende getuige van dit alles, en denk aan mijn ontwortelde belgdom. Waar thuis is, en waarom.
Alicia en ik wandelen samen naar huis. Ze voelt zich rijk, ze voelt zich goed. Voorzichtig leg ik mijn arm om haar schouder. Het is niet zo koud meer. Hoe lang duurt het eer wortels ingroeien?
Een prachtig verhaal, Jeroen, heerlijk poëtisch geschreven en erg herkenbaar!:-) Mag ik een link naar je blog plaatsen op onze 'Ontdek Hongarije'-blog op Facebook? Groetjes, Hannah
BeantwoordenVerwijderenGot ya!:) ik moest de woordenboek vaak gebruiken, zo vond ik je geschrijften niet alleen leuk(!!!), maar ook nuttig te lezen:)
BeantwoordenVerwijderenEn iets voor jou:
Van úgy, hogy nem kell külföldre menned ahhoz, hogy honvágyat érezz. Nem mindenki olyan büszke nagy magyar nálunk sem! Még ha az most divat is... Sosem értettem, hogy az összetartozást miért csak országos keretek között kellene érezni??
Snap je dat?:)
groetjes, Juli