23 augustus 2010
Het is voor het eerst dat ik het knagende burden van West-Europeaan moet dragen. Ik kwam afgelopen week-end bij mijn couchsurf-host toe, Mihàly, een clevere 60-jarige met energie en principes. Mihàly gaat elke avond wel ergens heen, meestal een concert, en hij neemt je graag mee. Hij is een local, hij wil delen, hij wil alles laten zien in ruil voor een beetje cultural exchange. Hij voert graag gesprekken en heeft over alles een weldoordachte mening klaar die hij belangrijk vindt omdat hij al veel levenservaring heeft. Hij luistert naar de jouwe, maar vooral naar de zijne.
Ik zit met issues in mijn kop. Een vrouw, en vooral een job. Wanneer ik afwezig mijn Indonesische mede-couchsurfer een keer niet vraag of ze thee wil, bijt Mihály op zijn tanden en zegt dan vlakaf: “That is so typical Western-European!” Ik sta verbouwereerd. “To me, it would not be possible to get tea and not ask the other persons in the room if they also want some tea.” Ik stamel dat ik mijn best zal doen om erop te letten.
Ik heb de mogelijkheid om een maand bij Mihàly te blijven overnachten. Ik doe het niet. Niet alleen omdat het te vermoeiend zou worden. Niet alleen omdat ik dan in zekere zin afhankelijk ben van iemand. Maar omdat ik niet graag als West-Europeaan gezien word, en me bij die veroordeling erg onvrij voel.
Maar het doet me nadenken over de verschillen.
Ik herinner me een grens die ik mijn vader heb zien oversteken, en de grens die ik zelf ook steeds vaker oversteek sinds ik in Brussel woon: de mentale grens van het opkomen voor je eigen rechten. Aan jezelf te denken, en niet steeds aan wat de ander nodig heeft, of wat ik voor de ander kan doen. Het achterwege laten van altruïsme. We steken die grens over omdat we hebben ondervonden dat we anders stomme goedzakken zijn, en dat er te makkelijk van ons geprofiteerd wordt. Hier, in Oost-Europa, is iedereen de stomme goedzak-mentaliteit toegenegen. Maar als iedereen die heeft, ben je niet langer stom. Gewoon goed voor mekaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten