Nu ik enkele weken al niet meer in
Budapest woon, kan ik eindelijk terugblikken op mijn tijd in Hongarije. Ik
besef dat deze blog tekortschoot in zijn originele opzet en te weinig
rechtstreeks mijn Hongaarse integratie versloeg. Ik stond er dan ook te veel
middenin. Maar nu ik opnieuw voor een integratie sta, ditmaal in Finland, voel
ik de drang om dit hoofdstuk van twintig maanden Hongarije voor mezelf een
plaats te geven. Misschien kan ik dan ook beter inschatten waar ik voor sta.
Jaren geleden, op een zwoele
zomeravond, werd een 19-jarige ik overrompeld door Béla Tarrs Hongaarse
zwart-witfilm ‘Werckmeister Harmoniàk’. Ik kwam trillend de cinemazaal uit. Een
jaar later leerde ik de films van de al even Hongaarse Kornél Mundruczo kennen,
die me ook flink dooreenschudden. Die films hebben iets in mij in beweging
gezet, dat ervoor zorgde dat ik op 17 juli 2010 naar Budapest kwam gelift en
naar een baan in de Hongaarse filmindustrie kwam zoeken. Ik volgde een
zomercursus Hongaars aan het Balassi Bàlint Instituut, waar ik een enthousiaste
modelleerling was. Ik keerde terug naar België en kwam op 4 september met mijn
stiefvader naar Hongarije gereden met een camionette waarin al mijn spullen
zaten. Om te blijven. Om dat Hongaarse varkentje te wassen. Om als een spons
alles op te zuigen, me als filmmaker en als persoon door deze cultuur te laten
beïnvloeden. En wie weet, Hongaarse films te maken.
Is dat gelukt? Ben ik rijker
geworden in mijn culturele scala, ben ik deel gaan uitmaken van de Hongaarse
samenleving; voel ik inmiddels een Hongaarse ziel in mijn borst, Hongaars bloed
door mijn aad’ren? En wat levert dat op? Ik wil mezelf tot een antwoord dwingen.
Er bestaat zo’n grafiek die
weergeeft welke fases van integratie een inwijkeling doorloopt[1]. Enorm interessant om de
balans op te maken achteraf. Beetje deprimerend ook, die predestinatie. Voor
mij bestond de eerste fase in mijn integratie uit een razende overgave aan de
nieuwe cultuur. Misschien bewees die niet alleen mijn passie voor Hongarije,
maar ook hoe erg ik gewoon weg moest uit mijn comfort
zone. Ik oefende mijn Hongaars met knappe studentes Nederlands[2] door twee koffies met hen
te gaan drinken: tijdens de eerste koffie Nederlands praten, tijdens de tweede
Hongaars. Ik ging mezelf voorstellen als ‘Jeromos’, of met m’n bijnaam
‘Kismagyar’ (kleine Hongaar). Ik leek sterk op weg om al die integratiefases
over te slaan en bij aanvang een enthousiaste totaalomarmer van de Hongaarse
cultuur te worden.
Ik vond een appartement, nieuwe
vrienden, en toen, helaas, ook twee slechte werkervaringen. Mijn professionele
ambitie was vernielzuchtig gebleken en had daardoor een serieuze deuk gekregen.
Rond de kerstperiode keerde ik weer naar België en toen crashte ik. Ik voelde
die cultuur weer. Die cultuur waaruit ik ontsproten was, waarin ik weet hoe je
een bruin gesneden brood bestelt, waarin je ondanks alles toch thuishoort. Dit
was de cultuurshock. Hij kwam pas toen ik terugging naar België, geniepig ding.
Een cultuurshock is dus niet alleen de shock van een andere cultuur te ervaren,
besefte ik, maar ook de shock van te beseffen hoezeer je eigen cultuur in je vel gekoekt zit, als een
onontkoombaar stichtend deel van je identiteit.
Wat een cultuurverschil precies
inhoudt en wat nu de gemeenschappelijke deler is tussen al die prachtige en
minder prachtige mensen in Hongarije, valt niet uit te leggen. Daar zou ik veel
te lang over moeten nadenken en dat kan toch nooit echt bij een buitenstaander
binnenkomen. Het zijn zulke subtiele verschillen in logica, houding, samenzijn,
wil, nood; een cultuur is een grillige, onvoorspelbare samenloop van haar eigen
geschiedenis. De Hongaarse geschiedenis is behoorlijk fucked-up, misschien zegt
dat iets over de huidige Hongaar. Ze jammeren daar ook graag over, en/of zien
‘de ander’ snel als vijand daardoor, en moeten dus terugvallen op hun trotse
chauvinisme (waar al te vaak misbruik van wordt gemaakt in de politiek, en als
een perpetuum mobile voor een nieuw fucked-up hoofdstuk in de Hongaarse
geschiedenis zorgt). Maar de trots op hun cultuur houdt prachtige dingen in
stand. Niet alleen volksgebruiken, maar ook warmte, solidariteit, gastvrijheid,
kennis/besef van hun plaats in de geschiedenis, waardering voor de dingen. Een
nationale trots kan een prachtig ding zijn, ontdekte ik. Als Belg voelde ik me
daar haast identiteitsloos bij worden, of toch veel te onwetend over mijn eigen
cultuur, te ondiep geworteld.
Terug in Budapest. Kroegentochten
en nachtjes door. Zwerven doorheen de straten en marginale cafeetjes leren
waarderen om hun jukebox. Warme wijn en frisse pintjes. Ik kwam in geldnood en
begon een online job als ondertitelaar (doe ik nog steeds trouwens). Zodra de
lente zijn intrede deed, begon ik ook te werken als fietsgids voor Nederlandse
en Vlaamse toeristen bij Budabike, een baan waarin ik mijn liefde voor Budapest
met anderen kon delen en waar ik altijd van genoten heb. Mijn bazen waren erg
flexibel. Ik maakte de fietstoeren zo lang of zo kort als ik wilde, de route
mocht ik steeds aanpassen.
Lente begint vroeg en zomers zijn
heet in Hongarije. Het leven in Hongarije werd steeds heerlijker. Mihàly leerde
me de ziel van Hongarije steeds beter kennen. Dansen in zijn woonkamer op de
tonen van oude Hongaarse rock en folk, samen met nieuwe mensen om ons heen, dat
gebeurde vaak. Zwemmen in het meer van Omsk, uitstap naar Vàc of Szeged,
kolbàsz met bietensla, véél schitterende concertervaringen. Met Samuel bleven
de nachtjes door voortduren, ging ik steeds vaker op tafels dansen in bar
Akàcfa met vrienden voor één nacht, gaf ik samen een filmworkshop aan de
studenten Nederlandistiek van Kàroli[3] en begon ik professioneel
samen te werken. Ik maakte vrienden voor het leven.
Niet veel later kwam de drang om
films te maken in Hongarije weer de kop opsteken. Ik denk dat Budapest
Backwards voor mij ook een keermoment was – niet alleen wat mijn Hongaarse
integratie betrof, maar ook op professioneel vlak. Ik kreeg de deuk ermee uit
mijn professionele ambitie geblutst en leerde de lat niet steeds van bij
aanvang zo hoog te leggen, maar tevreden te zijn met geslaagde experimenten.
Daarnaast was Budapest Backwards, met zijn verhaal over een integrerende
buitenlander, ook een goed verwerkingsproces voor mezelf. Ik kreeg hulp van Karel die uit België overkwam, van twee mooie acteurs en ook van Amber
Bordewijk, met wie ik al eerder videoreportages maakte voor HongarijeVandaag.nl, en die later ook
onschatbare hulp leverde bij de creatie van mijn volgende, Hongaars gesproken,
kortfilm. ‘Fekete Hajnalka’ was de oorspronkelijke titel van het script, en
later werd het ‘Agymenés’. Op een of andere manier bleek ik de crème de la
crème van de Hongaarse filmscene probleemloos voor mijn kar te kunnen spannen,
vaak zelfs kosteloos, en op 14 februari 2012 gingen we dan ’s ochtends vanaf 4u
op het besneeuwde Margiteiland filmen[4].
Acculturatie. Ik weet niet of ik
verder kwam dan dat stadium, maar in elk geval heb ik mijn Hongaarse hoofdstuk
in een opwaartse beweging voorlopig halt gezet. Voorlopig. Nu woon ik in
Finland, niet omwille van een of andere beroepspassie maar weliswaar uit vrije
keuze. Ik ben zeer sceptisch vertrokken en voorlopig valt het me beter mee dan
verwacht. Mijn Finse curve is alvast anders begonnen, we zien wel hoe het
verder verloopt. Want ja, ik voel Hongarije in mijn hart. Ja, ik ga nog heel
vaak terugkeren. Ja, misschien voorgoed ooit.[5]
[1] Acculturatiecurve
naar Furnham en Bochner (1986), uitgewerkt door G.J.G. Hofstede in Allemaal
andersdenkenden. Omgaan met cultuurverschillen, Contact (blz. 159), Amsterdam,
1993
[2] Met uitzonderlijke dank aan
Eszter Làtos
[3] Later zou ik ook een
filmworkshop aan de ELTE geven, met dank aan de onvermoeibare Orsolya Réthelyi.
[4] Met eeuwige dank aan Noel
Villers, nogmaals Amber Bordewijk, Zsolt Nagy, Gàbor Balàzs, Màtyàs Erdély, nogmaals Eszter
Làtos, Mariette Harms en Peter Thijssen. Voor meer info over de film zie www.agymenes-shortfilm.blogspot.com
[5] Als die klotepremier weg is.